zondag 21 maart 2021

HET PONTJE VAN OME PIET

 

'Toeval bestaat niet' wordt wel gezegd, maar het gebeurt mij te vaak, ik beweer dat toeval wel degelijk bestaat.





Het Pontje van Ome Piet

Ik zat vanmiddag in de Jordaan een beetje mistroostig bij mijn partner Rob aan de gracht door het raam te kijken. Het spoelde, wat een verschil met de afgelopen dagen...

Plotseling viel mijn oog op een aan de overzijde afgemeerde boot, een lange, open platbodem met een wat armoedige uitstraling. Er hing een voor zo'n schip nogal dure buitenboordmotor aan, kennelijk zat er geen motor meer in de grote motorkist.

'Dat is het bootje van Ome Piet', zei ik zeer beslist. 

'Hoe kom je daar nu bij', antwoordde Rob.

'Nou, kijk dan zelf! Precies zo zag die boot eruit. Aan de zijkanten waren toen lange smalle banken en ook achter kon je zitten. Er konden zo heel wat passagiers mee en je kon gewoon met je handen in het water komen want naarmate er meer mensen in zaten lag de boot dieper'!

'Ik dacht eerlijk gezegd dat hij langer was', twijfelde Rob.

'Dat is altijd zo, alles van vroeger is in je herinnering langer of groter, maar ik weet het zeker, precies zo zag het pontje van ome Piet eruit'!

Omdat mijn moeder ten gevolge van mijn geboorte overleed woonde ik als pleegkind een tijd bij de familie van der Vecht, die een kruideniers/melkwinkel hadden op de hoek van de Boeton- en de Baweanstraat. Ome Piet woonde in de Boetonstraat en er was een relatie tussen de families van Genderen en Van der Vecht, ze kwamen zogezegd bij elkaar over de vloer.

Soms, op een hele warme dag, als het in de straat doodstil was, mocht ik mee om een vaartochtje te maken. Het was heerlijk koel op het water, ik liet mijn handen door de golfjes glijden en ik herinner me nog precies het geluid van de motor, plok, plok, plok.

We voeren van het Nieuwe Diep naar Zwemschool Oost en het Plashuis. Druk was het niet op zo'n doordeweekse dag.

Het schip aan de overkant van de gracht werd duidelijk gebruikt als werkboot, er lagen ladders in en op de plek van de achterbank was ruimte gemaakt voor een armoedig plastic kuipstoeltje.

Zodra het wat droger werd ging ik naar beneden om een foto te maken. Van de brug af gezien had ik een goed overzicht en wie schetst mijn verbazing toen ik die witte letters voorop zag staan, slordig geschilderd, maar daar stond onmiskenbaar 'PIET'! Nu wist ik het zeker, dit kon geen toeval zijn!

Ik 'googelde' HET BOOTJE VAN OME PIET en stuitte op het verhaal van de onlangs overleden Wil Wickel, hij vertelde over het pontje een verhaal dat is opgenomen in Het Geheugen van Oost en onder dat verhaal staan diverse reacties. Wat had ik deze foto's graag aan hem hebben voorgelegd.

Herinneringen zijn vaak subjectief maar in dit geval twijfel ik niet, voor mij is dit het oude pontje van Ome Piet!

Anneke Koehof 24 september 2020 ©









Het bootje had zelfs de naam 'Piet' !








een screenshot van het filmpje dat de schipper op FB zette. Hij was zeer verrast! Afbeelding van Guido Hoogwater, De Glazenwasser te water.




 





Het Pontje van Ome Piet - Geheugen van Oost




maandag 24 augustus 2020

LIJN 10

 


  


  Dit verhaal schreef ik al eerder voor 'Schrijvers uit Oost',  maar dan in  de 3e persoon. Nu vind ik dat ik het wel kan opschrijven zoals het in werkelijkheid gebeurde, al noem ik liever niet de namen.






Lijn 10

Buiten adem spring ik in de overvolle tram. Mijn veel te zware schooltas snijdt in mijn handen. Nu mijn abonnement zien te vinden, gelukkig, tussen dropjes, een oude boterham en kleverige stukjes papier vis ik hem op.

De chagrijnige conducteur kijkt over zijn halve brilletje, trekt aan het belkoord boven zijn hoofd en knikt. Met een schok zet de tram zich in beweging. Jammer, nergens een zitplaats te bekennen, ik zie ook geen bekenden. Schichtig kijk ik om me heen, als die engerd er nu maar niet is. Jezus ja hoor, daar staat ie, het zweet breekt mij uit.

'Als u een beetje doorloopt kunnen de volgenden er ook nog in,' roept de conducteur. Ik word mee opgestuwd. Die vuilak zorgt wel dat hij op zijn plaats blijft staan, zo moet ik wel in zijn buurt komen. Ik zou veel liever met de fiets naar school gaan, maar mijn moeder vindt het te gevaarlijk voor een 13-jarige.

'Je moet dwars door de stad heen. Er gebeuren zoveel ongelukken, ga nu maar met de tram, dat is veel veiliger.'

Ja, ja, wat je veilig noemt... Wie rekent er nou op dat zo’n kerel het op mij heeft voorzien? De eerste keer dat het gebeurde sprak ik met een hoofd als een tomaat een oudere mevrouw aan. 'Mevrouw, mag ik bij u staan, ik word lastiggevallen door die man daar.'

'Welke man?' 'Nou, die daar,' wijs ik, maar het lijkt wel of hij is opgelost.

'Ik bemoei me er niet mee,' zegt de vrouw terwijl ze me van top tot teen opneemt.

'Je zal het er zelf wel naar gemaakt hebben. Trouwens, ik moet er hier uit.'

Ik begin bijna aan mezelf te twijfelen, is dit nu wel echt gebeurd, was het niet per ongeluk of zelfs verbeelding? Maar het gebeurde nog een keer. En weer.

Daar heb je hem. Hij schuifelt ruggelings naar me toe. Ik krimp in elkaar en probeer me zo klein mogelijk te maken, maar hij doet het toch en altijd op dezelfde manier, half naast me, zijn hand door het handvat van zijn aktetas en niemand die het ziet in de overvolle tram. Ik wil het wel uitgillen, maar durf niet.

Ik moet eruit denk ik en bij de volgende halte wurm ik me met geweld door de opeengepakte massa naar buiten.

Ik moet het hele eind naar school verder lopen en kom voor de zoveelste keer te laat.

Dit is al de derde keer deze week, wat heb je nu weer voor smoes?' vraagt de conciërge.

'Verslapen'. 'Alweer? Ik zal het moeten doorgeven aan de directrice, hier is een briefje, ga maar gauw naar je lokaal.'

'Wat was je weer laat, kon je je bed niet uitkomen?' vraagt mijn schoolvriendin in de pauze. Ik ken haar van de lagere school, we zaten bij juf H in de klas, net als twee andere meisjes, vaak hebben we dezelfde tram. Ik kan wel janken, zal ik het zeggen?

'Ik moet je iets vertellen, maar het is een geheim, ik wil niet dat iemand het te weten komt.'

Ze zit met open mond te luisteren. Ze valt me al in de rede als ik nog niet half ben uitgepraat.

'Je bedoelt toch niet die vent met die bril en die bruine aktetas?'

'Ja, die, ken je hem dan?'

'Ken je hem dan, ken je hem dan? Dat flikt hij ook bij mij en bij de anderen'.

'Echt waar? Wat moeten we doen, ik durf het thuis niet eens te vertellen.'

'Nee, ik ook niet. Mijn moeder maakt overal zo’n drama van, dan weet de hele school het.'

De anderen worden erbij gehaald. Alle vier hebben we hetzelfde meegemaakt. Die vent rekent er gewoon op dat we niets durven te zeggen, wie weet hoeveel meisjes hij op die manier te pakken neemt, de smeerlap.

'We gaan naar juf H, met haar kan je alles bespreken, zij is te vertrouwen,' zegt mijn vriendin.

Na schooltijd gaan we direct op weg en gelukkig treffen we juf H nog. We vertellen ons verhaal en niet één keer trekt ze onze woorden in twijfel, ze weet gewoon dat het waar is.

'Dit is iets voor de politie, kom op meiden.'. We gaan naar bureau Linnaeusstraat en doen daar ons verhaal.

Dat heeft nog een staartje. In de herfstvakantie stopt er een grote chique auto voor de deur, recherche. Mijn moeder is gelukkig net naar de markt en mijn broers kijken mij met open mond na. Een voor een worden we van huis gehaald en naar het Hoofdbureau van Politie gebracht. We moeten apart van elkaar ons verhaal doen en nog erger, we worden met de man geconfronteerd. Hij ontkent alles en wordt, waar wij bij zitten, hard aangepakt.

Later blijkt dat hij in de tram op heterdaad werd betrapt en daarna gearresteerd.

'Weet je wel zeker dat dit allemaal gebeurd is,' vraagt mijn moeder uren later. 'Je moet je wel realiseren dat die man nu is opgepakt en dat zijn hele gezin doodongelukkig wordt. Dat heb jij dan allemaal op je geweten. Waarom heb je het me trouwens nooit eerder verteld?'

'Ik weet het niet, ik durfde het niet te zeggen, omdat ik bang was dat u het toch weer niet zou geloven,'. Ik ben behoorlijk ontdaan door de reactie van mijn moeder.

'Ja, en ik vind het maar een raar verhaal, echt weer iets voor jou, ik wil er geen woord meer meer over horen. Het eten is klaar, aan tafel.'


Anneke Koehof ©  juli 2020


dinsdag 11 augustus 2020

DANSEN IS GELUK


 


  foto van het Clubhuis van OVV 'Flevo' , Zeeburgerdijk, uit 1953. Beeldbank Amsterdam met speciale    schriftelijke toestemming van DPG Media


Dansen is Geluk

Altijd als ik er binnenkwam klopte mijn hart verwachtingsvol, veroorzaakt door een prettige spanning. Dit voelde als mijn eigenlijke huis, als thuiskomen in een warme omgeving, heel anders dan ik gewend was.

Er hing die speciale geur van een houten gebouw, vermengd met het aroma van koffie uit de keuken. “Welkom” leek het gebouw te zeggen.

Wat was ik gegriefd toen iemand het onlangs een 'boerenschuur' noemde. Iemand die, later een bekend danspedagoge geworden, hier ook haar eerste danspassen zette en er, net als ik, haar eerste echte pianoklanken hoorde. Ik voelde me persoonlijk beledigd, misschien niet eens terecht, want het gebouw zag er zeker aan de buitenkant wel zo uit, ook al door de kleur waarin het was geschilderd, een soort Zaans groen. Het werd neergezet met onovertroffen na-oorlogse ijver door clubleden van Buurtvereniging Flevo, opgericht op 1 juli 1945, op een eigen stuk grond aan de Zeeburgerdijk. Ik mocht bij de opening in 1952 meedoen in een boerendansje, klap links, klap rechts, handjes in je zij, draai om je eigen as en haak in bij je partner, kleine boertjes en boerinnetjes, waarbij de meisjes met hun wijsvingertjes tegen de kin van de jongetjes tikten die dan hun hoofd verlegen de andere kant op draaiden. Al zo lang geleden en ik weet het nog precies, hoor nog de melodie, herinner me elke stap en iedere beweging. Mijn eerste echte dans!

In het Flevogebouw kwamen voor ons sprookjes tot leven: Sneeuwwitje, Lentebloemen, De Sneeuwkoningin, De Pruik van de Koning, Asspoester, Roodkapje, De gelaarsde kat... De Kinderoperetteclub zorgde ieder jaar voor een voorstelling in het Bavohuis met zang en toneel, onder de bezielende leiding van het echtpaar de Groot. En niet alleen werd er gespeeld en gezongen, er werd ook gedanst en hoe. Elegante menuetten aan het hof, kabouter- en konijnendansjes in het bos, elfen en feeën, wilde zigeunerdansen, ingetogen Arabische dansen, mazurka's, rijdansen, alles kwam aan bod, vol passie ingestudeerd door mevrouw Swager en op de piano begeleid door meneer de Groot, die, behalve dat hij een zware kantoorbaan had, ook nog eens een begenadigd pianist was. Soms viel hij knikkebollend in slaap en dan riep mevrouw Swager, een zeer erudiete dame: “Janneman, wakker worden.” Janneman schrok wakker, zette weer in en wij lachten.

Door de balletlessen in het Flevogebouw ging een nieuwe wereld voor mij open, de wereld van de dans, daarin kon ik mij helemaal verliezen. Als ik muziek hoorde wilde ik maar één ding en dat was dansen, mijn voeten gingen als vanzelf, mijn lichaam deed mee, ik was me totaal niet meer bewust van mijn omgeving en raakte bijna in een roes. Na de lessen speelde mijnheer de Groot vaak speciaal voor mij de mooiste melodieën. Ik danste en was volmaakt gelukkig.

De balletoefeningen onder leiding van mevrouw Swager leerden mij mijn lichaam onder controle te krijgen. Ik mocht 'voordansen', maar mijn moeder vond het niet goed, er kwam niets van in. Voor mij dus geen danscarrière. Later heb ik me toch verder weten te bekwamen, al werd het niet het dansleven zoals ik het me had voorgesteld. Dat ik mevrouw Swager mocht opvolgen vond ik een hele eer totdat een ernstige oogziekte ook hieraan een eind maakte.

De warmte en liefde voor muziek en dans die ik in dit gebouw leerde kennen zal ik echter nooit vergeten. Mijn partner Rob schreef voor mij dit gedicht, een ode aan het gebouw op de Zeeburgerdijk, een ode aan het pianospel van mijnheer de Groot, een ode aan de dans, ik had het zelf niet mooier kunnen verwoorden...


Anneke Koehof 6 juli 2020 ©


De gelaarsde Kat met Mieneke Pauwiel en Tineke Wijtman 











Balletles in het Flevogebouw. Ik nam de lessen over van mevr. Swager.









Voor de balletles. Foto van Flevo.











Die prachtige klanken

o melancholie

een wals als in wolken

je weet nog hoe die

weerklonken in liefde

voor dans en muziek

zo jong al begeesterd

ook zonder publiek


Een kind's inspiratie

de galm van 't lokaal

het lijkt nu vervlogen

maar is duizend maal

geëerd en geprezen

deels vreugde en spijt

een lieflijk fragment

uit een andere tijd.


RS


zondag 24 mei 2020

CORONA IN MIJN BUURT



foto: Danny van het Kaar















Corona in mijn Buurt

Op vrijdag 6 maart om 10 uur zouden ze komen, Wende, Saartje, Luca en Kasper, vergezeld door een begeleider en een fotograaf. Ik hoor hun gekwetter al in de verte en daar gaat de bel. 'Hallo jongens, kom binnen, kom binnen, leuk dat jullie er zijn! Zeg maar Anneke hoor.'
De begroeting is hilarisch, voor het eerst word ik geconfronteerd met de 'elleboog- en – voetgroet'. Eerst wordt er wat rondgekeken, dit interieur hadden ze niet verwacht bij een oudere, wat opmerkingen over het uitzicht op het park en daarna ploffen ze naast elkaar op de bank. Zoals gewoonlijk heb ik het gezellig gemaakt, wat lekkers op tafel gezet, chocomel voor de kinderen en koffie voor de volwassenen. Ik verheug me er altijd weer op, maar hoe zullen ze reageren op dit heftige oorlogsverhaal?
Sinds 2017 doe ik mee aan 'Oorlog in mijn Buurt', een project waarbij leerlingen van de hoogste groepen van de basisschool een oudere bezoeken, om uit de eerste hand over de Tweede Wereldoorlog in hun buurt te leren. Ik vertel het verhaal van mijn tante Roos, een meisje uit Oost dat tot haar afgrijzen heeft moeten meemaken hoe haar Joodse collega's bij Hollandia Kattenburg, een regenjassenfabriek in Noord, op 11 november 1942 apart werden gezet en in vrachtwagens werden gedreven om samen met hun familie te worden afgevoerd. In totaal waren het 826 mensen, waarvan slechts een enkeling terugkwam... Een aangrijpende geschiedenis die doorgegeven moet worden, waarbij de leerling de nieuwe verteller wordt en daardoor erfgoeddrager van het verhaal.


'Fijn dat je weer mee wil doen, Anneke,' zegt Sabine, een van de projectleiders van de stichting, aan de telefoon. 'Er komen vier leerlingen, twee meisjes en twee jongens, alleen, het is dit keer een beetje anders dan anders, je mag de kinderen bij begroeting geen hand geven, dat heeft te maken met de Corona epidemie'.
Ik was daarvan best een beetje onder de indruk, al verbaasde het me niet dat het zover zou komen. Bij mijn vriend in de Jordaan zag ik regelmatig grote groepen Chinese toeristen, daar zouden beslist wel dragers tussen lopen voorspelde ik toen al. En bovendien had het virus ook al in Italië toegeslagen, eerlijk gezegd voelde ik me in de tram al niet erg op mijn gemak toen daar een groep Italiaanse toeristen instapte. Maar zó snel al? Dat had ik niet verwacht.
Nadat iedereen was voorzien van 'koek en zopie' vertel ik het verhaal zoals mijn tante Roos het had ondergaan. De kinderen zijn behoorlijk onder de indruk, maar van te voren zó goed voorbereid dat er intelligente vragen worden gesteld. Niet alleen over de gebeurtenissen bij Hollandia Kattenburg maar ook hoe tante Roos, toen nog een jonge vrouw, de oorlog had ervaren en hoe de oorlog werd beleefd in het gezin waaruit ik kwam. Ze hebben over alles nagedacht.
Hadden mijn ouders onderduikers gehad en zat mijn vader of iemand anders van de familie in het verzet? De kinderen zijn onder de indruk als ik vertel dat mijn oom in zijn lederwerkplaats pistoolhulsters voor de ondergrondse maakte die in een kinderwagen onder het matrasje werden vervoerd. En ook de vluchtpoging van mijn vader via een brede sloot, waarbij hij zijn hoofd telkens langdurig onder water moest houden, wekt de nodige verbazing.
De ochtend vliegt om, maar we zullen elkaar terugzien op vrijdag de 13e (!) maart, dan presenteren de kinderen op school, samen met hun klasgenoten die bij andere ouderen op bezoek zijn geweest, het geleerde in interviewvorm.
Dit is altijd een hoogtepunt waarop de kinderen, hun belangstellende ouders, de leerkracht en vooral de ouderen zich verheugen.
Voordat de kinderen vertrekken wordt er een gezellige groepsfoto gemaakt, van anderhalve meter afstand is nog geen sprake. 'Tot ziens, tot volgende week', klinkt het als ik ze nazwaai...
In de daaropvolgende week begint de ernst van de Corona epidemie door te dringen. Dag na dag wordt de berichtgeving verontrustender, maar van afstel op de 13e maart is nog geen sprake. Toch word ook ik overvallen door zorgelijke gedachten. Moeten we wel naar de presentatie gaan? Soms heeft het verstand en dan weer het gevoel de overhand. We kunnen de kinderen toch niet teleurstellen, die hebben er zo hard hun best op gedaan!
Uiteindelijk, de avond van tevoren, komt er een telefoontje van Sabine van 'Oorlog in mijn Buurt' : 'Helaas, de eindpresentatie kan niet doorgaan omdat het RIVM adviseert het bezoek aan (en dus ook van) kwetsbare personen (ouderen) te beperken. Heel jammer voor jullie, voor de kinderen en ook voor ons'. Enigszins opgelucht maar ook teleurgesteld moeten we ons hier bij neerleggen.
De ansichtkaarten die de kinderen sturen bieden troost en inmiddels hebben ze hun verhalen digitaal verteld, zo hebben we gelukkig toch nog een mooie herinnering...

Anneke Koehof © 18 mei 2020


Hyperlink openen met Erfgoeddrager Wende: https://inmijnbuurt.org/erfgoeddrager/wende/




foto: Anneke Koehof



maandag 2 december 2019

ZEEDIJK 5, LEMMER

Op 20 november 2019 werd het nieuwste boek over mijn geliefde Lemmer gepresenteerd. Ik had de eer gevraagd te worden daarvoor een verhaal te schrijven over de Zeedijk, waar ik als kind zo vaak bij mijn tante logeerde.

Zeedijk 5, Lemmer

'Niet klagen maar dragen en bidden om kracht', dat was de ingelijste tekst boven het bed van tante Clara. Iedere zomervakantie bracht ik een paar weken bij haar door in het vissershuisje aan de Zeedijk.
Vroeger woonde daar het gezin van Rense Andries Visser (ook wel genoemd Rinze van Beike) en Antje Seldenthuis, met hun kinderen Andries, Wiebren, Boukje, Hielkje en de jongste dochter Clara. Vader en zonen waren vissers.
Later deelde mijn tante het huis met broer Wieb, beiden toen ongetrouwd.
De oudste van de drie dochters, Boukje, werd in 1946 mijn tweede moeder, nadat mijn eigen moeder in 1943, ten gevolge van mijn geboorte, was overleden. De ouders van mijn tweede moeder heb ik, behalve uit haar verhalen, nooit gekend. Ik weet dat haar moeder Antje door reuma lang bedlegerig was, de spreuk aan de muur had daar nog betrekking op.
Mij is verteld dat zij met bed en al aan boord van het Skûtsje van de familie Ritsma, de schoonouders van zoon Andries, is gebracht, toen er gescholen moest worden voor de invasie van de Duitsers. Ze hebben enkele dagen met het schip in het riet verborgen gelegen.
Mijn moeder zei tegen mij: “Als ze vragen van wie je er een bent, dan zeg je maar dat je een dochter bent van Boukje, van Anne, van Rinze van Beike”.
Het kleine slaapvertrek op de zolderverdieping had een dakkapel met raam aan de voorkant van het huis. Staande op de bedrand keek ik over de oude zeedijk en zag wuivende korenvelden zover het oog reikte. Nu liggen daar hele woonwijken, maar mijn kinderlijke waarnemingen van toen zijn in mijn geheugen gegrift, net als het aankomend en weer wegstervend geluid van een enkele auto of brommer. Een voorbij rijdende fietser, een kort gesprek in zangerig Fries, nee, van verkeersdrukte was aan de Zeedijk geen sprake.
Mijn logeerbed bevond zich, net als de andere bedden, op de door een luik afgesloten zolderverdieping, waar 's nachts het eenzame en droefgeestige geluid van de misthoorn klonk.
Een dakraampje en een robuuste witgekalkte stenen schoorsteen in het midden, meer was het niet, maar voor een stadskind al bijzonder genoeg, wij woonden in Amsterdam in een benedenhuis, daar was geen zolder.
Toen een neefje uit Lemmer bij ons logeerde en de bovenburen hoorde lopen, sprak hij de onvergetelijke woorden: “Wenjen der hjir minsken op souder?”
waar wij toen smakelijk om lachten.
Het huis aan de Zeedijk 5 maakte deel uit van een rijtje van drie identieke woningen met daarvoor grasveldjes, de bleek. Links de voordeur, waarachter een smalle gang en rechts de twee hoge ramen van de 'mooie' kamer. Daar werd weinig gebruik van gemaakt want tante Clara huisde aan de achterkant in de eetkamer of ze zat in de daaraan grenzende zijkamer achter de naaimachine. Ze was een goede coupeuse en meestal werd er voor mij op de markt een lapje gehaald waarvan ze een rokje of bloesje naaide, waarin ik trots door de Lemmer paradeerde.
De voordeur werd zelden gebruikt, we gingen via een lange, smalle steeg achterom en kwamen dan binnen in de bijkeuken waar werd gekookt. Dat was het enige vertrek met een kraan, die alleen koud water gaf. En in dezelfde bijkeuken was ook het 'húske', met in de steeg een laag deurtje voor de tonneman. Als er veel logees waren moesten de mannen buiten tegen de dijk plassen, anders liep de ton over...
Komende uit Lemmer liep ik via de Schans of de Vissersburen naar de Zeedijk, dan langs de Houtmolen en een elektriciteitshuisje, dat later beschutting bood aan mijn eerste kus. En daarna de drie huisjes, waarvan mijn tante het eerste, nummer vijf, bewoonde. Toch herinner ik mij dat daar nóg een huis heeft gestaan, waar Bernard en Geertje Visser met hun kinderen Metsje, Pieter en Jelle woonden. Later is het huis gesloopt, volgens mij had het iets te maken met de brand of de uitbreiding van de Houtmolen.
Met hun zoon Jelle, een leeftijdsgenoot, speelde ik veel. We pikten peren en pruimen uit de tuin van de oude buurvrouw, tante Koosje, die dat natuurlijk van achter de vitrage had gezien. De straf volgde vanzelf, want de onrijpe vruchten zorgden voor ondraaglijke krampen.
We klommen over het schapengaas tegen de oude zeedijk op en rolden het weiland in. Gedroogde koeienvlaaien of schapendrollen deerden ons niet.
We lagen in het gras en keken naar de blauwe lucht waarin wit wollen elfjes, kabouters, reuzen en andere sprookjesfiguren voorbij gleden. We speelden bij een water-overloop waar vette palingen uit een betonnen buis kronkelden. Haast of verveling bestond niet, de tijd gleed voorbij totdat we honger kregen.
Tante Clara kon heerlijk koken, gestoofde aal, pareltjebrei en warme trommelkoek met stroop waren mijn lievelingsgerechten, en natuurlijk het echte Friese suikerbrood. O, wat heb ik mij geschaamd toen ik bij een andere tante logeerde en alle sneetjes suikerbrood nam. Dat was nog eens lekker brood. Wist ik toen dat er maar op één sneetje per persoon werd gerekend...
We speelden op de naastgelegen scheepswerf, Het Hellinggat. Op die plek hebben we een jong musje uit het water gevist dat daar hulpeloos in een plas olie lag. Wij hebben het in een met watten gevulde sigarendoos gelegd, gekoesterd en vergeefs trachten te voeren met kruimeltjes, totdat het de al gebroken oogjes sloot, waarna wij het met kinderlijke eerbied begroeven.
Maar het allerheerlijkst was het om bij zonnig weer de weg tegen de dijk op te fietsen en met een vaart de Schans in te roetsjen om voor tante Clara een boodschap te doen bij de Coöp, waar het zo zalig naar kruidnagel en anijs rook. En dan weer terug naar de Zeedijk! Het wemelde er zomers van de vlinders boven de geurende bermbegroeiing, mijn tante had de net gewassen lakens op de bleek gelegd.
Goeie,” zei ze. Op de dijk stond een schaap te blaten en wat voelde ik me dan van binnen warm en blij, zonder te beseffen dat dit nu geluk was.

Anneke Koehof © 13 januari 2019
Met dank aan Marten Meester



zaterdag 8 september 2018

HET EINDJE VAN DE DAM




Toen ze het karakteristieke huisje op het Eindje van de Dam in Lemmer wilden afbreken kwam Lemmer in het geweer. Het huisje moest blijven! Gelukkig luisterde de Gemeenteraad en het huisje plus omgeving zijn teruggebracht in de oude staat. Ten behoeve van 'Nazomeren',  een jaarlijks evenement in Lemmer, daagde de Stichting Dorpsbelang de liefhebbers uit om hun mooiste herinnering, anekdote of gedicht te schrijven over Het Eindje van de Dam. Ik heb en had vele herinneringen, o.a. mijn eerste vakantiekus in de luwte van het huisje, het zwemmen, kijken naar de hardzeilerij, maar de meest emotionele herinnering is het verhaal dat ik instuurde en waarvan een gedeelte is gebruikt op een inspraakavond in de Gemeenteraad van Lemsterland. Dit en andere verhalen en gedichten zijn voorgelezen tijdens een bijeenkomst in de Hervormde Kerk van Lemmer op 7 september 2018.


En dit is het resultaat: Deze prachtige foto plaats ik met toestemming van Henny van den Berg .




Eindje van de Dam  

Mijn moeder, Baukje Visser, werd op 24 juni 1911 geboren in Lemmer aan Het Leeg.
In 1946 trouwde ze met mijn vader, een weduwnaar met twee kinderen uit Amsterdam en in 1947 werd mijn broer Rens geboren.
Het was niet altijd makkelijk, soms botsten Amsterdamse en Friese karakters,
maar toch hield het huwelijk 57 jaar stand.
Lemmer was bij ons thuis vaak het onderwerp van gesprek.
Mijn moeder vertelde graag over haar jeugd en zodoende raakten wij vertrouwd met haar verhalen over de Zeedijk, Het Leeg, de Schans, de haven, het Skieppedykje, de vuurtoren en uiteraard ook 'it Eintsje fan 'e Daam'.
Door regelmatig familiebezoek konden wij kinderen de Friese taal al aardig verstaan, dat moest ook wel, want zodra er familie uit Lemmer over was, werd er thuis Fries gesproken, daar was mijn moeder strikt in.
We brachten ieder jaar onze zomervakantie door in Lemmer. De overtocht met de Jan Nieveen was niet altijd een feest, met zwaar weer werden wij zeeziek bij de Val van Urk, maar dat was gauw vergeten als we na uren varen de kustlijn van Lemmer zagen opdoemen.
Kijk, daar was de schoorsteen van het stoomgemaal en de kerktoren aan de Schans, de vuurtoren... Wanneer we Lemmer dan eindelijk binnen voeren met links het huisje op het Eindje van de Dam en verderop de Lemstersluis knepen onze strotten zich samen van spanning en ontroering!
Wat hadden we heerlijke vakanties in Lemmer en wat genoten we van de toen nog onderlinge hardzeilerij tijdens de kermisweek! We hoorden het kraken, kreunen en vloeken als de bocht om 'it eintsje' moest worden genomen. De prijsuitreiking na afloop in het Nutsgebouw met het Friese Volkslied, zullen we nooit vergeten.
Hoe ouder mijn moeder werd, hoe meer ze terugverlangde naar de Lemmer.
Toen het, op haar 97e jaar, geheel onverwacht zover was gekomen, werden de rode rozen op haar kist nog dezelfde dag op het familiegraf van haar ouders gelegd.
Ruim zes weken na de crematie zijn we met haar as in een luxe koker naar Lemmer getogen.
We wandelden naar 't Eintsje fan 'e Daam. Er stond een stevige wind en we moesten elkaar vasthouden om niet van de schuinte te vallen. Het water klotste over de oude door de golven glad gepolijste basaltstenen. 
Voorzichtig strooiden wij de as in het water maar we konden niet voorkomen dat een klein gedeelte terug woei op onze schoenen en tussen de keien terecht kwam. De meegebrachte bloemen en een piepklein houten Lemsteraakje vergezelden haar as in de richting van de oude haven, al gauw dreef het meters van de kant.
Een werkschip naderde, de schipper begreep welke plechtigheid zich op dit uiterste puntje van de dam afspeelde. Voorzichtig stuurde hij zijn schip rondom de bloemen en het houten aakje en voor hij doorvoer blies hij drie maal respectvol met de scheepshoorn.
Een mooiere thuiskomst hadden wij onze moeder niet kunnen geven...


Anneke Koehof ©
26-08-2018

De LE 64, het vissersschip van mijn moeders familie, passeert tijdens de
onderlinge hardzeilwedstrijden Het Eindje van de Dam
de foto is van Marten Meester





zondag 11 maart 2018

STERRENBEELD




Dit verhaal heb ik in herziene vorm ingestuurd naar de schrijfwedstrijd van 'Schrijvers uit Oost'.
Helaas niet in de prijzen gevallen...










Sterrenbeeld
Hij bespiedt haar in de schaduw van de bomen.
Zij heeft zich brutaalweg zijn schuilplaats aan de rand van het Flevopark toegeëigend. Onverstoorbaar ligt ze in de beschutting van een oude grafzerk op een bed van koperkleurig herfstblad en gaat geheel op in het bestuderen van de hemel.
De nacht is helder en daar, noordwaarts, schuin onder de Kleine Beer, beschermd door de Draak en vlak onder de Zwaan, bevindt zich haar naamgenote, aan wie ze zich zo graag spiegelt. Als de heldere najaarsnacht plaats moet maken voor flarden ochtendmist zingt ze zacht en verlangend een lied.
Hij overziet de situatie. O, wat weet ze goed dat ze mooi is in haar helderrode jas, die aan de onderkant geraffineerd overgaat in een rozige glans. Haar hals en lippen kleuren bleekwit in het omfloerste zilveren schijnsel van de maan, haar ogen zijn omrand met eyeliner en op elke wang is, vlak onder het oog, een zwarte traanvormige vlek getekend. Aan haar voeten draagt ze donkere sokjes.
Ze rekt zich omstandig uit, verlaat het knisperend bed en verdwijnt in de nacht. Ze passeert hem rakelings en als ze hem heeft opgemerkt dan laat ze dat niet blijken, maar haar bedwelmende geur blijft in zijn neusgaten hangen.
Zal hij haar achterna gaan? Nee, hij heeft zijn trots.
Maar wat als ze een ander tegenkomt, een knappe donkere vent, misschien tippelt ze daar wel op. Hij is een gewone jongen, een beetje kleurloos, met een lichte huid, niet klein of onknap. En hij heeft haar wat te bieden! Een woonplek met eigen ingang, niks te delen met anderen. Hij moet hollen om haar in te halen.
Ze heeft zich verstopt achter een bosje en als hij haar bijna voorbij loopt komt ze plotseling tevoorschijn.
'Haha, gefopt.' Ze heeft een hoge stem. Lang kijken ze elkaar alleen maar aan en
dan begint het aloude spel van aantrekken en afstoten. 
Ze omhelst hem, maar als hij reageert dartelt ze het pad af totdat ze zich weer door hem laat inhalen.
'Waar kom je vandaan,' fluistert hij in haar oor, 'ik heb je hier nooit eerder gezien.'
'Daar, over het water.'
'Maar dat is toch gevaarlijk, die brug en al dat verkeer?'
'Ik ben niet bang,' antwoordt ze. 'Mijn moeder vindt me een droomster, maar ik loop echt niet in zeven sloten tegelijk. En bovendien neem ik een andere route.'
'Welke dan?' Maar dat vertelt ze niet, dat is haar geheim.
Hij bewondert haar, wat een meid!
Met wiegend achterwerk gaat ze hem voor.

In de koele herfstnachten vrijen ze in de buitenlucht en pas tegen de ochtend gaan ze naar zijn woonplek, een lange gang met aan het eind een kamer, waar ze de dagen luierend en slapend doorbrengen.
Hij verwent haar met de heerlijkste hapjes, waarvan ze zich gewetenloos geen enkele keer afvraagt waar hij die vandaan haalt.
Soms verdwijnt ze een dag of twee voor een bezoekje aan haar moeder en zusjes, maar ze wil hem niet mee hebben. Ongerust maakt hij zich niet meer, want ze komt steeds weer terug.
Als de avonden kouder worden blijven ze wat vaker binnen, ze is onrustig, heeft nukkige buien, snauwt hem af en vraagt hem meer eten mee te brengen. Hij kan het bijna niet aanslepen en al gauw is er geen hap meer in voorraad, hij moet bijna dagelijks uit stelen om haar tevreden te houden.
Tot die keer dat het bezoekje aan haar moeder wel erg lang duurt, hij wacht en wacht, loopt steeds weer naar de verlaten begraafplaats en zoekt tegen beter weten in achter de grafzerken in de hoop dat ze plotseling tevoorschijn komt, haha, gefopt! 
Ze zal toch niet met een ander...  Hij durft de gedachte nauwelijks toe te laten.

Hij hoort niet het snerpend remmen, ziet niet hoe zij wordt meegenomen, leest niet het bericht dat een jonge drachtige vos, waarschijnlijk over de tramlijn vanaf IJburg, naar het Centrum is gelopen en daar aangereden werd aangetroffen.
Maar uiteindelijk heeft hij het begrepen.
's Nachts, op zijn koperkleurige bed, huilt hij droevig naar de maan, speurt de hemel
af en daar, noordwaarts, schuin onder de Kleine Beer, beschermd door de Draak en vlak onder de Zwaan ziet hij zijn geliefde Vosje.

Anneke Koehof, maart 2018 ©